Naast mijn zuinige inslag – eerst alle kleffe broodjes uit de rugzak opeten, jongens, daarna pas de vetdure hap – neem ik ook gezellig mijn hoogte- en snelheidvrees mee naar het nog laagdrempelige attractiepark Slagharen.
Het rondritje in de stoeltjeslift, op enige hoogte, is een mooie opwarmer, al knellen mijn vingers zich dan al om het veilige metaal. Dat de drie grote kerels al in de rij staan voor de Gold Rush vind ik stoer. Zij liever dan ik. Gelukkig heb ik nog een excuustruus naast mij zitten.
Als die kleine opeens toch in het reuzenrad wil kan ik letterlijk niet achterblijven. Gezellig samen in een bakje uitkijken over het park en de wijde omgeving, wat een heerlijkheid! Wat zouden we mooie foto’s kunnen maken vanaf dit punt, en van ons hier gezellig in een kringetje. Maar hoe pak ik mijn mobiel zonder die paal in het midden los te laten?
Ik grijns naar mijn kringgenoten en zeg, van buiten kalm: ‘Doe dát maar niet’ als iemand begint te wiebelen. Eenmaal weer beneden weet ik niet hoe snel ik eruit moet springen, voordat wellicht blijkt dat ‘ie nog een rondje gaat doen.
Dat ik niet de meest dappere mensch op aarde ben wist ik natuurlijk allang. Controle loslaten, niet weten waar het naar toe gaat, en vooral de kans lopen om uit de bocht te vliegen, allemaal situaties die ik liever uit de weg ga en als dat niet lukt mij letterlijk hoofdbrekens geven; ook niet echt helpend om uitdagingen aan te gaan. Zo laat ik vele taken en banen aan mij voorbij gaan. Oefening baart kunst, ik weet het. En ik probeer het. Soms. Te weinig. De glans van de overwinning is waarschijnlijk niet uitnodigend genoeg.
Datzelfde geldt dus voor al die baantjes met allerlei bochten en loopings waar gevulde open karretjes met een rotgang overheen crossen. Waarom zou je dat doen?! Duidelijk, voor de kick, de thrill, het gegil en de overwinning: I did it.
Ik mis die drive, ben ik bang. Ik denk dat ik prima kan leven zonder dat mijn maag mijn strot in wordt gedrukt tijdens al die bijna vrije vallen.
En tóch ben ik blij dat ik wel het reuzenrad én de waterbaan heb ondergaan. En die laatste had nog een steilere afdaling dan ik dacht. (Zo blij dat ze erin waren getrapt dat ik echt achterin moest zitten volgens het plaatje. Uhuh.)
Nu niet gaan zeggen dat het stoer is dat ik toch gegaan ben. Want dat is het niet. Miljoenen doen het, en nog veel engere dingen. Hulde, veel plezier, enjoy the ride. Ik worstel gewoon nog even verder met de vraag of angsten overwinnen een noodzakelijk kwaad is voor een vervuld leven. Is het voor mijn eigen groei, of voel ik mij anders mislukt, buiten de groep, sneu? (Wie) Moet ik iets bewijzen?
Als ik kijk naar het plaatje zie ik een blij hoofd. Ook een angstlach. Maar wel een ervaring rijker. Ben ik nu gelukkiger? Blij dat ik ook een plaatje kan tonen, hoe zielig ook? Blij dat we iets samen deden? Of blij dat ik dit niet meer hoef te doen?
De kleine man, vol mitsen en maren en vrezen, maakte een reuzensprong van skilift naar achtbaan-die-niet-over-de-kop-gaat, en beloofde op de terugreis de volgende keer in de Gold Rush te gaan. Hij laat zich niet opjagen, is trots op zijn overwinningen én blij dat hij nu ook een beetje kan meepraten met de grote mannen. Hier wordt hij zekerder en vrolijker van. Kan ik vast wat van leren.
Voorlopig zeg ik: ‘De Efteling, dat lijkt me nou een leuke volgende stap, jongens, én een geweldig mannenuitje!’ 😉
