De vloed

De vloed

´Au!´ Ik stoot keihard mijn scheenbeen tegen het speelgoedkeukentje. Janneke grinnikt. Ik kijk naar haar en roep: ‘Hé, lach niet!’

Snel haalt ze de lach van haar gezicht en kijkt me geschrokken aan. ‘Echt? Gaat het wel, Laura?’

Vijf seconden houd ik het vol om hevig ongesteld te kijken. Dan kan ik een lachkriebel niet meer wegslikken. Ook al doet het echt pijn, de schuldige blik van Janneke was goud waard. En de verontwaardiging die volgt is helemaal niet te filmen! Mopperend pakt ze een tijdschrift op, en doet alsof ze zeer geïnteresseerd is in voorjaarsbloemen.

Ik giechel nog wat na, en wrijf over mijn been, waar ongetwijfeld een charmant blauw landschap zal ontstaan. Het huis is te klein. Dat heb ik al zo vaak gezegd. Maar Timo had even zo vaak beargumenteerd dat ik zelfs in een balzaal nog elke stoel zou raken. Timo…

Hij gaf me een biertje. ‘Op de knappe vrouw in het rood!’ Ik keek achterom, en vroeg: ‘Waar, waar, waar?!’ Timo gaf mij een duwtje, en grinnikte: ‘Laura, zit niet te vissen, dit is alles wat je krijgt vanavond, dus geniet ervan.’ Ondanks dat we al 10 jaar samen waren, wist ik toch vrij zeker dat mijn wangen waren verkleurd onder zijn opnieuw verliefde blik. Ik keek hem alleen maar grijnzend aan en hield mijn glas omhoog. Toen keek ik naar de rest van de kring en zei: ‘En op ons prettige gezelschap, dat gelukkig niet alleen op uiterlijk beoordeelt.’ Een luid gelach brak uit, terwijl Timo mij bij mijn middel pakte waardoor even later zijn halve glas bier over mijn jurkje droop. ‘Bèèh!’ zei hij in mijn oor. En ik wist dat er geen schaap is dat dommer kon kijken dan ik.

Ik sta voor een kastje, te staren naar het ronde handgreepje. Er is wat verf afgegaan. Lelijk. Wat zou ik ook al weer doen? Ohja, koffie. Ik pak de koffiepot en loop er voorzichtig mee naar de kamer.

´Tafel! Keukentje! Bank!´ roept Janneke hulpvaardig.

´Hé, ik ben niet blind hoor, hooguit wankel in mijn baan.´

Janneke legt het magazine weg en houdt grijnzend haar koffiekopje onder de kan. Ik pak het kopje van haar aan en schenk keurig een half bakje voor haar in, zoals gevraagd. Als ik het kopje op tafel heb gezet, zodat het kan afkoelen naar meer drinkbare temperaturen, komt Janneke weer rechtop zitten en vraagt: ‘Gaat het goed met je, Laura? Ik bedoel, je ziet er wel moe uit vind ik. Je lacht wel maar ben je ook blij?’

In een reflex trek ik een blij hoofd, en lach er hard overheen. ‘Het gaat heerlijk! Het zonnetje schijnt, de lucht is blauw… ‘ Ondertussen schenk ik ook mijn eigen kopje vol en zet de kan op tafel. Ik zie dat Janneke wel glimlacht, maar er geen genoegen mee neemt. Ach ja, ze kent me natuurlijk langer dan vandaag, én ze is niet van gisteren. Ik ga zitten, en trek wat aan mijn trui. Wat zal ik zeggen? ‘Kris doet het ontzettend goed op school. Hij vertelt bijna niks, dat is dan wel weer jammer. Maar dat doen kleuters blijkbaar. Hij speelt bij vlagen best goed alleen, ook wel met andere kindjes, en slaapt de meeste nachten zonder kik van zeven tot zeven. Ik merk wel dat ik wat meer energie heb daardoor. Hoewel ik zelf nog wel eens een kik geef tussen twaalf en vijf, heel irritant.’

Janneke knikt bemoedigend, duidelijk blij met mijn antwoord maar nog niet klaar met me. ‘Pieker je dan?’

‘Nee joh, ik moet gewoon ontzettend plassen! Ja, natuurlijk pieker ik dan! Wist je niet dat dat ‘s nachts gratis is?’ We kijken elkaar even in de ogen. Janneke peilt en komt diep. Ik ben de eerste die weg kijkt, en pak mijn kopje koffie. Natuurlijk is het nog veel te heet, dus zet ik het maar weer terug.  De bos tulpen op tafel zijn een dankbaar staarobject. Wat lukt mij dat toch slecht, die stelen een beetje rechtop houden. Alle uitgekomen koppen onderzoeken inmiddels met gebogen ruggen de tafel van dichtbij. Het is echt geen gezicht. Alleen de kleur doet het nog leuk.

De stem van Janneke dwingt me weer tot verdere analyse van mijn leven. ´Ben je nog erg verdrietig, in je donkere hoekje in het grote bed?’

Toen Janneke vroeg of ze mocht langskomen, wist ik dat we veel zouden lachen, maar dat ze ook niet weg zou gaan zonder op zijn minst één traan van mij. Toch ben ik elke keer weer verrast dat ze zo onwillig is om mij te sparen ter wille van de vrolijkheid. Ze weet dat ik op slot zit. Het lukt me nog steeds niet haar mijn hele hart te laten zien. Aan niemand. Alleen Timo mocht bij mij naar binnen kijken. Want hij kon als enige de stromen opvangen. Maar de blik in Janneke´s ogen spreekt van onverzettelijkheid. Ik toon een toegeeflijk lachje en weet dat ook deze poging vruchteloos zal zijn. ‘Je had psycholoog moeten worden. Of erger nog, vriendin!’

Janneke grinnikt, en duwt tegen mijn knie. ‘Nou, hup, zeg het gewoon, scheelt vannacht weer.’

Dat weet ik nog niet zo zeker, maar ik waag het er maar op. ´Het is gewoon verrot. Elke nacht is een hel, na een dag die ik met hangen en wurgen heb weten te overleven.´ De zinnen zijn eruit, en ik laat ze even landen. Er komt geen bliksem. Ik zit nog steeds, en probeer nog steeds mijn leven op te pakken in dit huis met mijn zoontje van 4. Met vallen en opstaan. Elke dag weer. Waarom is het zo moeilijk om te bekennen dat het niet zo goed gaat als gehoopt? Verwacht? Gebeden? Waar ben ik bang voor? ´Het gaat soms wel beter, gister nog met Kris bij de kinderboerderij, echt gelachen hoe hij schrok van dat schaap. In bed had hij het er nog over. Daar geniet ik wel van. Maar het zijn maar momenten. Ze lijken niet te blijven hangen. Even later baal ik dan alweer dat ik er niet met Timo om kan lachen.’

 ‘Laura? Word je wakker? Het is zover’. De stem van de vrouw in het wit werd langzaam duidelijker. De betekenis liet nog even op zich wachten. Maar toen was het er. Ik stond al naast haar, en samen liepen we naar de stille kamer. Het kraken van de schoenen klonk oneerbiedig hard. Het overschreeuwde de zachte zuchten die vanaf het kussen mijn hart diep raakten. Zijn bewegende hand pakte ik vast. Mijn wang legde ik tegen de zijne. ‘De regenboog. Mooi…’ Ik stikte onder de golf van pijn door deze gefluisterde woorden. Zijn laatste adem bleef hangen aan mijn lippen.’ 

Janneke heeft mij niet kunnen volgen in mijn reis door de ruimte van herinnering en pijn. Maar ik weet en zie dat ze het probeert. ‘Balen is niet het goede woord denk ik.’ Ze schuift een stukje naar voren en strijkt even over mijn arm.

Ik kijk weer naar de grond. Even geen idee hoe ik uit mijn put kan komen. Een zucht vanuit mijn tenen helpt me mijn hoofd op te richten. Ik kijk Janneke aan, glimlach kort. Ook vandaag gaan mijn muren niet vallen. In de keuken hoor ik gepiep.

Het is een goede middag. De grote stenen in mijn maag maken even plaats voor mooie kiezels die we samen koesteren. Als ik Janneke uitzwaai, voelt mijn lijf wat lichter, ondanks alle chocola en appeltaart. Ik loop naar de keuken en zet de bordjes, kopjes en borrelglazen in de vaatwasser. Een zacht piepje trekt mijn aandacht. Op mijn knieën voor de plint, ontdek ik warempel een minuscuul gaatje, uitstekend geschikt voor piepkleine lijfjes. Het zal toch niet waar zijn?! Direct pak ik mijn mobiel. Janneke is meer held dan ik. Maar dan verschijnt er een neusje. Twee rode oogjes kijken me ondeugend aan. Mijn hand zweeft in de lucht, ik durf niet te bewegen. Formaat maakt niet uit. Iets dat leeft, niet kan praten en mij aankijkt vind ik uitermate beangstigend. Met uitzondering van menselijke wezentjes, al heeft onze baby Kris mij destijds ook vaak onzeker gemaakt. Het diertje zit stil. Gaat het springen? Met zijn scherpe tandjes zich vastbijten in mijn wang?

Dan loopt het zomaar mijn keuken in. Ik spring en ren en duik weg om niet in zijn baan te belanden. Of is het ‘haar’? Het getrippel verplaatst zich naar de bar, dan omhoog, en tot mijn ontsteltenis zetelt het witte harenbolletje zich op een van mijn krukken. Daar rolt het zich een beetje op zoals ik alleen een kat heb zien doen. Ik schaam mij voor het trillen van mijn benen, maar kan het niet stoppen.

Kom op, ik ben een stoere mama. Ik heb gaten geboord, gootstenen ontstopt, en ben met Kris naar de racebaan geweest. En ohja, ik heb mijn man begraven. Dit muisje kan ik ook wel wassen. Toch?

Het diertje ligt stil. Alsof het wacht. Ik doe een stap naar voren. En onbegrijpelijk maar waar, mijn vinger kan niet anders dan de zachte haartjes betasten. De oogjes kijken me kalm aan. En ze vinden gek genoeg de weg naar mijn hart.

Alsof ik mijn hand op schokdraad leg, zo siddert de stroom door mijn lijf.

Dan volgt de vloed. Eindelijk. Alles stroomt grenzeloos. En toch verdrink ik niet. Omdat er toch nog Iemand is die mijn hoofd boven water houdt. Zoals beloofd.

 

 

Permanent link to this article: http://www.leeslinda.nl/?p=261

Leave a Reply

Your email address will not be published.